donderdag 1 september 2016

triviaal


Ik word wakker om 7 uur met de stem van Peter van de Veire die onzin in mijn linkeroor schreeuwt. MNM om mee wakker te worden is geen vrijwillige keuze. Tenzij ik mijn hand permanent op mijn 11 jaar oude wekkerradio laat liggen, kan ik enkel Randstad FM of MNM ontvangen. Jarenlang heb ik Randstad FM geprobeerd. Daar herinneren mijn hersenen mij nog vaak aan door te pas en te onpas het spotje van Choice –kwaliteitsjuwelen! Choice! Mode uurwerken! Choice!- af te spelen.

Na een halfuur slaag ik erin uit mijn bed te rollen, nadat ik nog onder de warmte van mijn donsdeken een proper onderbroek heb aangetrokken. Ik stap voorbij mijn spiegel, zeg goeiedag aan mezelf, trek mijn broek en T-shirt aan met daarover mijn kamerjas. Mijn peignoir zoals we dat thuis zo mooi zeggen. Ik slef naar beneden, gris mijn iPod onderweg mee, zet de waterkoker op. Ik scheur het zakje van mijn thee open. Verdorie, weeral doorheen het builtje. Terwijl het water onnoemelijk luid opwarmt, giet ik een beetje sojamelk –ongezoet- bij mijn havermout en zet ik die in de microgolfoven. Net iets minder dan een minuut, zo heb ik het graag. Het belletje van de microgolfoven gaat tegelijk af met de waterkoker, wat me intens gelukkig maakt. Ik ga aan tafel zitten en wachtend tot mijn havermout afgekoeld is, scroll ik door Instagram en Facebook.
Allemaal  in die volgorde. Ochtendrituelen zijn er om gerespecteerd te worden.

Met tegenzin zet ik me achter mijn boeken. “Eva die zal wel geen herexamens hebben,” dacht ik vorig jaar. Onzin. Ik spreek graag over mezelf in de derde persoon, maar dan alleen tegen mezelf. Stel je voor, anders zouden de mensen nog gaan denken dat ik gek ben. Onzin.
Terwijl ik de publicatiedata van een heel aantal Franse boeken in mijn hoofd probeer te proppen, probeer ik twee dingen.
Punt een: me niet afvragen wat hier het nut nu ook weer van is.
Punt twee: van mijn voeten afblijven. Onder mijn bureau liggen druppeltjes bloed. Als ik stress heb, pulk ik aan de velletjes op mijn voeten. Wanneer mama dat ziet zegt ze kort “blijf van uw voeten af”. Liefst tikt ze dan op mijn hoofd, hand, of voet. Ik word daar boos van en probeer dat te verbergen. Volgens mij lukt dat niet zo goed.

’s Middags rijd ik naar de stad. Op die weg ligt mijn vroegere middelbare school. Telkens ik er voorbij kom, kijk ik rond of ik geen leerkrachten tegenkom. Gewoon, om vriendelijk te lachen en te zwaaien. Mezelf ervan te verzekeren dat ze me niet vergeten zijn. Vergeten worden is het ergste. Bij het kiezen van ploegen voor trefbal, wanneer je naar het toilet gaat op een feestje, of door mensen die iets voor jou betekend hebben. Een of andere grote denker zal daar wel iets moois over gezegd hebben.
Vandaag kom ik niemand tegen. Misschien maar goed ook. Met mijn stresspuistjes, mijn wallen waar een middeleeuwse stad jaloers op zou zijn en mijn frietvethaar zou ik de verkeerde blijvende indruk nalaten.

 Ik heb nieuwe oortjes nodig, want de mijne zijn alweer kapot gegaan. Ik sta aan te kassa en neem mijn portefeuille. Daarin zit steeds een tampon. Zo’n kleintje van OB, voor noodsituaties. Wanneer ik mijn bankkaart uit mijn portefeuille wil halen, katapulteer ik de tampon in een boogje op de toonbank. Tergend traag rolt die dan ook nog eens tegen de hand van de kassierster. “Daar zal ik niet mee kunnen betalen,” kraam ik nog uit. Ik durf haar niet meer in de ogen te kijken en schud ongemakkelijk met mijn hoofd tot ik buiten sta.

’s Avonds kruip ik weer mijn fiets op. Als ik een hele dag heb stilgezeten moet ik van mezelf minstens een halfuur bewegen. Met mijn spiksplinternieuwe oortjes fiets ik richting de Zenne. Ik ga daar fietsen om drie simpele redenen. Het is er plat. Soms zie ik konijntjes. Ik kan er meezingen met mijn muziek zonder iemand tegen te komen. De wind speelt in mijn haren zoals een gigantische ventilator op een concert van Beyoncé. Ik kan echter niet garanderen dat ik er even gracieus uitzie.


Op de terugweg valt mijn iPod uit, ik luister dan maar naar de geluiden van de woonwijk waar ik doorheen fiets. In de verte hoor ik een baby huilen. Ik hoop maar dat die baby niet achtergelaten is. Ik ben niet klaar om een kind op te voeden. Dat is het eerste wat door mijn hoofd schiet. Het tweede is dat ik geen normaal functionerend mens ben.